Het was tijdens het laatste seizoen voor de Europacup.
De ploeg van Ajax kwam van het vliegveld en arriveerde
in een klein
Tsjechisch dorp.
De volgende morgen, dinsdag, gingen zij allen onder
leiding van de trainer
naar het veld.
Nadat de oefenmeester in het gras was neergezeten
begon hij te spreken.
De jongens wisten dat nu de tactiek besproken zou
worden en legden hun
oren dus te luister.
Maar een van hen, Johan Cruyff, haalde een spel
kaarten uit zijn
trainingspak, dat hij
voor zich uitspreidde.
De trainer zag wat hij deed en zei dat hij de kaarten
weg moest doen.
Na afloop van de oefenbijeenkomst werd de speler
gestraft en in de
kleedtent bij de
voorzitter van de vereniging gebracht.
'Waarom heeft u hem hier gebracht mijnheer Michels?'
vroeg de voorzitter.
'Hij zat te kaarten op het veld' luidde het korte
antwoord.
'Wat heb jij daarop te zeggen, knaap?' vroeg Jaap van
Praag.
'Heel veel' luidde het antwoord van de zelfbewuste
voorhoedespeler.
'Dat zullen wij hopen, Johan. Want als je geen
redelijke verklaring voor
je
opmerkelijke gedrag weet te geven, dan ben jij goed de
zak, vogel!'
De voetballer antwoordde: ' Mijnheer Van Praag, ik
twijfel er niet aan of
ik zal erin
slagen u geheel en al te overtuigen van de oprechtheid
van mijn
intenties.'
Nadat hij dit gezegd had begon hij zijn verhaal.
'Zie eens hier, mijnheer Van Praag.
Als ik naar de Aas van het spel kijk, dan weet ik dat
er maar één bal is.
En de twee vertelt mij, dat het veld in twee helften
verdeeld is: de
linker helft en de
rechter helft.
Zie ik de drie, dan denk ik aan de scheidsrechter en
zijn twee
assistenten, de beide
grensrechters.
De vier herinnert mij aan de vier spelers, die in het
4-2-4 systeem de
voorhoede vormen.
Dat zijn namelijk van links naar rechts: de
rechtsbuiten, de rechtsbinnen,
de linksbinnen
en de linksbuiten.
De vijf doet mij denken aan de vijf exemplaren, die
tot nu toe van mijn
gramofoonplaat
verkocht zijn.
De zes brengt mij op een geheel andere gedachte. Dan
zie ik het rugnummer
voor me van
mijn medespeler Henk Groot.
Nummer zeven herinnert mij aan de zevende dag van de
week, de zondag. Voor
u een rustdag,
voor mij echter een normale werkdag.
Bij de acht wil mij op dit moment niets te binnen
schieten.
Bij de negen denk ik aan de afstand van negen en een
halve meter, die men
in acht moet
nemen bij een vrije trap.
Bij tien denk ik aan het teamwork.
Zie ik de Koning, dan denk ik aan Piet Keizer.
De Vrouw in het spel doet mij denken aan een 1-2
combinatie, maar dan toch
weer anders.
De Boer van het spel is Mijnheer Michels.
Als ik de Harten zie, dan denk ik aan de harten sie
sneller gaan kloppen
bij het schoppen.
Zie ik de Schoppen, dan denk ik aan de ruiten die
vroeger sneuvelden door
mijn trappen.
Bij Klaveren denk ik aan konijnen.
Als ik de cijfers op de kaarten van de twee tot de
tien achter elkaar zet
dan denk ik aan
het transferbedrag, dat men in Zuid-Amerika voor mij
wil betalen.
Als ik het totale aantal kaarten, twee en vijftig,
vermenigvuldig met het
aantal kleuren,
dat zijn er vier, en dan nog eens met de troeven,
dertien in getal, en ik
de uitkomst
hiervan vermenigvuldig met tien, dan kom ik precies op
het aantal
beschikbare plaatsen in
het Ajax stadion. Als ik de uitkomst hiervan deel door
het aantal dagen
van het jaar en
vermenigvuldig met de maanden van het jaar, zit ik mij
zeker een uur
geconcentreerd rot
te rekenen.
Ziet u, mijnheer Van Praag, mijn speelkaarten
betekenen voor mij een
training,
een bezinning en een broodwinning tegelijk.'
Beste mensen, dit was een waar verhaal.
Ik weet het zeker, want de voorzitter, dat was ik.