Daar waren eens twee kleuterkens
Een broer en zusje klein
Die stonden beiden jong en teer
In 't leven reeds alleen
Het noodlot rukte vader weg
De angst en zorg was groot
De moeder, uitgeput van smart
Die ging ook spoedig dood
Toen zo hun laatste dierbaar pand
Voor immer nu verdween
Toen moesten z' uit het lieve huis
En naar het weeshuis heen
Een man met ernstig aangezicht
In 't deftig zwarte pak
Vertelde 't toen hij met die twee
Van pa en moesje sprak
Je lieve ouders zijn nu daar
Bij Onze Lieve Heer
De hemel is hun nieuwe huis
Daar zie je hen eens weer
Toen hij de kleintjes liet alleen
Besloten ze alras
Om saam naar pa en moe te gaan
Daar waar geen weeshuis was
Ze gingen samen nu op stap
Parmantig hand in hand
Vol blijde hoop in 't lieve hart
Op weg naar 't verre land
En toen na uren kleine zus
Van 't lopen moe en zwak
Eens aan de weg wat rusten wou
Was 't broer die moed insprak
Kijk, ginder bij dat boerenhuis
Zo sprak die kleine snoes
Daar vinden wij het plekje wel
Waar 'k komen kan bij moes
We kunnen ginds de hemel in
Die komt daar heel omlaag
En anders geeft de boer ons wel
Een ladder als ik vraag
Ze kwamen bij het hutje aan
Een lieve boerenvrouw
Die vroeg de leuke kleine baas
Wat of hij hebben wou
En toen de kleine frank en vrij
Haar zei waarvoor hij kwam
Toen was 't een poosje dat men niets
Dan haar gesnik vernam
En daar zij zelf geen kind'ren had
Vroeg zij haar brave man
Hen maar te houden als geschenk
Dat uit de hemel kwam
Ze bleven beiden in hun huis
Die kleine kleuters teer
Ze vonden daar de hemel en
Hun pa en moesje weer